Wij hebben altijd afstand bewaard
Het verhaal van Arina van der Wal - 90 jaar

We waren thuis met vier meisjes. Ik was de derde in de rij. Vader was horlogemaker en opticien, met een winkel en een werkplaats aan huis. Ik heb hem van jongs af aan geholpen en groeide van lieverlee in het werk. Hij heeft me het vak geleerd en toen hij ermee ophield, heb ik de zaak van hem overgenomen. Mijn oudste zus was naaister, de zus direct boven mij werkte ook in de zaak. Zij haalde werk bij klanten op, mijn vader en ik repareerden het en zij bracht het weer bij de mensen thuis. In de oorlog heeft de zaak al die tijd doorgedraaid, al was er natuurlijk veel minder klandizie.
Al heen snel na de capitulatie kregen we Duitse inkwartiering. Ik weet nog dat de officier die bij ons aan de deur stond, er een grap over maakte: “Vier meisjes, nou, dan krijgt u vier soldaten!” Maar mijn moeder kon er niet om lachen. Er is overigens nooit iets geweest tussen ons als meisjes en die jonge kerels. Ze zijn behoorlijk lang gebleven, maar we hebben altijd afstand bewaard. Eén keer viel die afstand een beetje weg, dat was in het eerste oorlogsjaar met Kerstmis. We musiceerden en zongen kerstliederen en ineens klopten die Duitsers op de deur en vroegen of ze erbij mochten zijn. Die hadden natuurlijk erge heimwee! Ze sliepen met z’n vieren in een opkamertje in het achterhuis en ze hadden in onze boomgaard een latrine gegraven, en daar een doek omheen gespannen. Ze hebben dat gat wel netjes dichtgegooid toen ze weer vertrokken. Ze hadden te horen gekregen dat ze naar Engeland moesten. Ik weet nog dat één van hen aan tafel zat en het geweer tegen zijn eigen hoofd zette en zei: “Ik sterf nog liever hier dan dat ik daarheen ga!” Ik gilde dat hij dat niet moest doen, en hij heeft het gelukkig ook niet gedaan. En in Engeland zijn ze uiteindelijk nooit gekomen.
Terwijl we die vier Duitsers in het opkamertje te logeren hadden, verbleven daaronder twee onderduikers, Kees en Henk. De één was via mijn tante in Geldermalsen bij ons terecht gekomen toen daar de grond wat te heet onder de voeten werd, de ander was uit Asperen afkomstig. Beiden waren ondergedoken om niet als dwangarbeider naar Duitsland te hoeven. Ze hebben zich altijd heel voorzichtig gedragen en de Duitsers hebben hen nooit opgemerkt. Net zo min als ze er achter gekomen zijn dat mijn vader in een kast een radio verborgen had. Weliswaar hadden we er ook eentje ingeleverd toen dat in 1943 geëist werd, maar we hadden er twee …
In de laatste wintermaanden van 44/45 kregen we nog evacuees uit Zaltbommel. Wij meisjes zijn toen op zolder gaan slapen, zodat deze mensen in ons bed konden liggen. Elke avond als dat echtpaar naar boven ging, zei hij tegen haar: “Zou je niet nog even naar het toilet gaan?” En dan zei zij: ”Ik hoef niet meer.” Maar als ze dan boven was, moest ze ineens toch en kwam ze, bij het flauwe schijnsel van zo’n kleine olielampje – want elektriciteit hadden we niet meer – weer die trap af. Wij waren altijd bang dat ze in het donker nog eens een trede zou mis- sen en omlaag zou storten!
Op mij hebben in die laatste winter al die hongerige mensen uit Rotterdam, op zoek naar voedsel, veel indruk gemaakt. We hadden ze vaak aan de deur en mijn moeder was een in en in goed mens. We hadden zelf echt niet overvloedig te eten, maar ze stuurde geen mensen met lege handen of een lege maag van de deur. Dat ontroert me nog steeds, als ik daaraan denk! Wij moesten zelf vroeg op om melk te halen bij de boeren. Ik had zo’n blauw drinkkannetje waar het in moest, dat ik dan goed moest verstoppen onder mijn jas. Ook heb ik achter de maaiers koren geoogst op het land. Als er met de hand gemaaid werd, bleven er nogal eens wat losse halmen liggen. Dan hadden wij, zo noemden we dat naar het Bijbelboek Ruth, een ‘Boaz-akker’!
Meer verhalen vind je in de zes Keuze Vrijheid Buitenexposities in Bemmel, Elst, Ommeren, Opheusden, Tiel en Wamel. Kijk bij ‘Keuzevrijheid verhalen’ in het menu.