Buren zat in die dagen propvol Nederlandse militairen!

Het verhaal van Dick Steenis - 88 jaar

Mijn ouderlijk huis stond aan wat destijds de Schoolwal heette, tegenwoordig Achterbonenburg. Daar woonde ik met mijn oudere zuster en mijn ouders. Vader was letterzetter bij drukkerij Thijsen.

Ik ben in 1941 van de lagere school gekomen, een jaar later dan gebruikelijk. Dat kwam omdat in de tweede helft van 1939 onze school, net als veel andere gebouwen in Buren, door de Nederlandse krijgsmacht gevorderd was om de gemobiliseerde troepen onder te brengen. Buren zat in die dagen propvol Nederlandse militairen! Dat was voor ons jongens natuurlijk geweldig, wij waren niet bij hen weg te slaan. Één van hen, soldaat Van der Heijden, helemaal uit Friesland afkomstig, kwam ’s avonds altijd koffie drinken bij ons thuis. Er was van hogerhand aan de Burense bevolking gevraagd om wat aandacht aan de militairen te besteden, want die mannen verveelden zich natuurlijk verschrikkelijk.

Na de lagere school heb ik allerlei baantjes gehad. Het begon met seizoenswerk in de boomgaard van Beekman, van wie Jan de Jong altijd de kersenoogst kocht. Ik moest in de oogsttijd ‘kersen keren’, ik liep van het vroegste morgenlicht tot het donker met een ratel door de bogerd. Maar het betaalde goed: tien gulden per week, in die tijd voor een jonge jongen een heel mooi bedrag! Van Jan de Jong heb ik de eerste beginselen van de economie geleerd. Hij gaf me kersen mee voor thuis, hoewel de oogst dat jaar niet geweldig was. Toen Beekman hem waarschuwde om niet te royaal uit te delen, zei hij: ‘Als ze duur zijn, verdien ik goed en kan ik gerust wat weggeven. Als ik heel veel kersen heb, moet ik alles verkopen om nog een paar centen te verdienen!’ Er volgden nog meer baantjes, onder meer bij de winkel van Boon, waar ik Arie de Groot heb leren kennen die daar ondergedoken was voor de Arbeitseinsatz. Na de oorlog werd hij mijn zwager!

Zelf kreeg ik als 17-jarige ook een oproep om in Duitsland te komen werken, maar op dat ogenblik werkte ik bij ‘De Oranje’, een zuivelfabriekje aan de Lingedijk, tegenover de Rooms Katholieke kerk. Ik beschikte over een ‘Schein’, een document dat verklaarde dat ik niet gemist kon worden omdat ik in de voedselvoorziening werkzaam was.

‘Hier haben die Zwei sich versteckt’, riepen ze en schoten een paar keer in de lucht.

Overigens heb ik in de laatste oorlogsmaanden wel dwangarbeid moe- ten verrichten in onze eigen regio. Zo zijn we een keer een week lang naar Aalst, aan de Rijnoever, getransporteerd voor graafwerkzaamheden. Ik heb samen met een maat nog geprobeerd om weg te komen. We hadden ons in een hooiberg verstopt. Maar we waren gezien. ‘Hier haben die Zwei sich versteckt’, riepen ze en schoten een paar keer in de lucht. Nou, dan kom je wel beneden! Onze straf? We kregen geen broodbonnen. Dat was afzien bij dat zware lichamelijke werk!

Het was in de laatste oorlogswinter. We hadden op zekere dag van de Duitsers te horen gekregen dat we moesten evacueren. Ze zouden de zaak onder water gaan zetten! Hoewel we normaal ’s avonds na spertijd nooit op straat kwamen, liepen alle Burenaren nu buiten te hoop. Wat te doen? Gaan? Of hopen dat het loos alarm zou zijn?

Er gingen geruchten dat een paar Duitse officieren in een dronken bui dit bevel hadden uitgevaardigd. Mijn vader zei: ‘Ik blijf!’ Maar voorzichtigheidshalve hebben we wel alle spullen naar de bovenste verdieping gedragen. Ook bij de oude meneer Thijsen, de vader van de directeur van de drukkerij, heb ik nog helpen sjouwen. Daarna ging ik naar Jan Kulker, de schoenmaker, waar ik vaak in de werkplaats te vinden was, om ook daar een handje te helpen. Toen ik de huiskamer binnen stapte, zat daar een man met een snor die me vaag bekend voorkwam. Maar pas toen ik zijn zegelring zag, wist ik wie hij was: het was burgemeester Knobbout, die in die dagen ondergedoken was. Hij vroeg me of ik diezelfde avond nog een boodschap naar de familie Kolff in Deil wilde brengen. Ik antwoordde dat ik daarvoor toestemming van mijn ouders nodig had en ging het thuis vragen. Mijn vader vond het niet goed. Dat ben ik toen weer aan Knobbout gaan zeggen. Het was de laatste keer dat ik hem gezien heb. Hij schijnt diezelfde nacht op weg terug naar zijn onderduikadres bij Van Coeverden in het donker te water geraakt te zijn in het plantsoen. In februari 1945, toen het ijs ging smelten, heeft men zijn lichaam in de vijver aangetroffen. Tot op de dag van heden blijft het gissen wat er precies gebeurd is in die nacht.

Wil je het verhaal bekijken op de fysieke locatie? Plan je route en beleef het verhaal in de Keuze Vrijheid buitenexpo Buren. Of bezoek een van de andere buitenexpo’s.